Nahum 1

50) inzettingen van Omri worden onderhouden,

Versta, de afgoderijen die Omri en zijn zoon Achab onder de tien stammen op het allerhoogste hebben bevorderd; zie 1 Kon. 16:16,25,30,31 met de aantekening.

1Ki 16.16,25,30,31

51) derzelver raadslagen;

Raadslagen van Omri en Achab, om bij alle wegen en met alle handelingen de afgoderij te stijven en den gansen staat van het land daarnaar te vormen.

52) opdat Ik u stelle tot verwoesting,

Waardoor gij het alzo maakt, dat Ik u zal moeten stellen, enz.; verg. Jer. 18:16, en Jer. 27:10,15, en Jer. 32:31; Klaagl. 2:14; Ezech. 8:6, enz. met de aantekening.

Jer 18.16 27.10,15 32.31 La 2.14 Eze 8.6

53) haar inwoners

Van Jeruzalem.

54) aanfluiting;

Zie 1 Kon. 9:8.

1Ki 9.8

55) smaadheid Mijns volks dragen.

Dat is, de straf der smaadheid en schande, die gij mijn volk, [bijzonderlijk den armen en nooddruftigen] met de voorzeide schandelijke werken hebt aangedaan. Of, de smadheid van mijn volk; dat is, die mijn volk verdiend heeft. Alzo, smaadheid mijner jeugd; dat is, die ik in mijne jeugd verdiend, of op mijn hals gehaald heb; Jer. 31:19.

Jer 31.19 1) last

Dit is de algemene titel of opschrift van alle bezwaarlijke profetie‰n. Zie Jes. 13:1, en Jes. 15:1, en Jes. 17:1, en Jes. 19:1, en Jes. 21:1,11,13; Jer. 23:33,34; Hab. 1:1; Zach. 9:1, en Zach. 12:1; Mal. 1:1.

Isa 13.1 15.1 17.1 19.1 21.1,11,13 Jer 23.33,34 Hab 1.1 Zec 9.1 12.1 Mal 1.1

2) van Nineve.

Dat is, over, of aangaande de stad Nineve, die eertijds geweest is de hoofdstad van Assyri‰; en versta hier, door Nineve, niet alleen de stad zelve, maar ook het gehele koninkrijk van Assyri‰.

3) boek des gezichts van Nahum,

Dat is, het boek, waarin het gezicht of de profetie, die Nahum geopenbaard is, beschreven staat.

4) den Elkosiet.

Dat is, die te Elkos geboren is, een dorp gelegen in Galilea, of zo anderen schrijven, in den stam van Simeon, nog in wezen zijnde ten tijde van Hieronymus. Nergens wordt aan deze plaats gedacht in de Heilige Schrift dan hier alleen. Anderen menen dat Elkos is de naam van het geslacht van Nahum.

5) ijverig God

Dat is, God is jaloers, te weten, over zijn eer; zie Jes. 9:6, niet kunnende lijden dat nevens Hem enig afgod ge‰erd en aangeroepen wordt.

Isa 9.7

6) een wreker is de HEERE, een wreker

Die niet ongestraft laat de zonde tegen zijn heilige majesteit begaan, noch de tirannie tegen zijn uitverkoren volk.

7) zeer grimmig;

Zich zeer vertoornende over degenen, die zijn volk mishandelen of vervolgen. Hebr. enen Heere, meester of bezitter der grimmigheid, of, van den hittigen ttorn; zie Gen. 14:13.

Ge 14.13

8) Hij behoudt [den toorn]

Zie de aantekening bij Ps. 103:9; Jer.. 3:5.

Ps 103.9 Jer 3.5

9) Zijn vijanden.

Maar over zijne uitverkorenen ontferm Hij zich als een Vader over zijne kinderen. Zie Ps. 103:8,9,10, enz.

Ps 103.8,9,10
10) lankmoedig,

Zie Exod. 34: 6, en Num. 14:18.

Ex 34.6 Nu 14.18

11) Hij houdt [den schuldige]

Zie Exod. 34:7. Anders: Hij zal [die, te weten vijanden] niet onschuldig houden.

Ex 34.7

12) Des HEEREN weg is in wervelwind,

De zin is, de Heere vertoont zichzelven verschrikkelijk en geweldig; zie Ps. 18:8.

Ps 18.7

13) de wolken zijn het stof Zijner voeten.

Verg. Ps. 104:3.

Ps 104.3
14) scheldt de zee,

Dat is, bestraft. De profeet beschrijft de macht, die God heeft over de zee, rivieren en velden. Waarvan zie voorbeelden, Exod. 14:22; 2 Kon. 2, Ps. 66:6, en Ps. 106:9, en Ps. 107, Jes:4, Luk. 8:24. De zin is: die zulke grote dingen doen kan in de wateren en op de aarde, die kan ook wel, als het Hem belieft, het rijk der Assuri‰rs veranderen.

Ex 14.22 Ps 66.6 106.9 Lu 8.24

15) maakt ze droog,

Dat is, Hij kan ze droogmaken als het Hem belieft.

16) Basan en Karmel kwelen,

Zie van Basan Ps. 22:13, en van Karmel 2 Kon. 19:23.

Ps 22.12 2Ki 19.23

17) kweelt

Te weten, van zijnen toorn, of vanwege de grote en langwijlige droogte, weshalve de aarde geen vruchten kan voortbrengen. Verg. Joel 1:10,12.

Joe 1.10,12

18) de bloem van Libanon.

Dat is, de bloemen die op den berg Libanon wassen.

19) beven voor Hem,

Of, schudden van Hem.

20) versmelten;

Verg. Micha 1:4; Amos 9:13.

Mic 1.4 Am 9.13

21) licht zich op voor Zijn aangezicht,

Gelijk in de aardbevingen pleegt te geschieden. Anders: de aarde brandt voor zijn aangezicht. De zin is, indien het God den Heere beliefde, Hij kon wel de ganse wereld met vuur verbranden, gelijk Hij eertijds Sodom en Gomorra gedaan heeft; of, Hij kan de aarde van droogte en van dorheid doen verbranden en tot as worden. Zie 2 Sam. 5:20.

2Sa 5.20
22) zal voor Zijn gramschap staan,

Of, kan.

22) zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan?

Of, kan.

23) goed,

Te weten, over degenen, die Hem vrezen en dienen.

24) Hij kent hen,

Dat is, Hij heeft hen lief, Hij zorgt voor hen, Hij neemt zich hunner aan, gelijk Ps. 1:6.

Ps 1.6

25) die op Hem betrouwen.

Of, die op Hem hopen, die hunne toevlucht tot Hem nemen, die zich op Hem verlaten.

26) met een doorgaanden vloed

Dat is, door een vijandelijken inval, die overal lopen zal, zal Hij hare plaats teniet maken. Of, en met den doorgaanden vloed zal Hij hare [te weten Nineve's] plaats ten verderve, [of tot vernieling] maken; dat is, Hij zal maken dat de plaats van Nineve het verderf zelf zij, en tot niet gebracht worde, te weten, door de Meden en Chalde‰n.

27) Hij

Te weten, God de Heere.

28) haar plaats te niet maken;

Dat is, de stad Nineve zelve. Het is een gemene wijze van spreken in de Heilige Schrift, dat de plaats van enig ding wordt gezegd te vergaan als het ding zelf vergaat. Alzo Dan. 2:35; Openb. 12:8.

Da 2.35 Re 12.8

29) duisternis zal

Duisternis betekent hier allerlei grote jammeren en ellende, gelijk Joel 2:2; Micha 7:8, en elders.

Joe 2.2 Mic 7.8

30) Zijn vijanden vervolgen.

Te weten, des Heeren, of van het volk Gods, en versta hier door vijanden de Assyri‰rs. Anders: en Hij zal de duisternis zijne vijanden doen vervolgen.

31) Wat denkt

Of, wat beeld gij u in tegen den Heere? De zin is: God zal u, o gij koning van Assyri‰, en u, gij machtige stad Nineve, niet altijd zo laten woeden.

32) gijlieden

Gij Assyri‰rs.

33) tegen den HEERE?

Of, van den Heer.

34) Hij zal

Hebr. Hij maakt ene voleinding. Dikwijls wordt de tegenwoordige tijd gesteld voor den tijd, die haast volgen zal, gelijk Gen. 13:15, en Gen. 19:13,14, em Gen. 48:21, en Gen. 50:5,24; Exod. 12:33; Jona 1:3; Matth. 3:10, en Matth. 17:11; hand. 27:6, en 1 Cor. 15:35.

Ge 13.15 19.13,14 48.21 50.5,24 Ex 12.33 Jon 1.3 Mt 3.10 17.11 Ac 27.6 1Co 15.35

35) zelf een voleinding maken;

Zie de aantekening bij Jer. 4:27.

Jer 4.27

36) zal niet tweemaal op rijzen.

Of, zal de tweede reis niet komen. De zin is: God zal u, o Nineve, met dezen tocht zo onderdrukken, dat Hij niet ten tweeden male zal behoeven te komen, Hij zal u eens vooral ten enenmale uitroeien. Anderen nemen het in dezen zin: Hij zal zijn volk niet ten enenmale laten plagen.

37) zij in elkander gevlochten zijn als doornen,

Te weten, de Assyri‰rs, met andere koningen en volken. De zin is: Het zal hun gaan als de in elkander verwarde doornen, welke, als als de landman ze niet uit elkander trekken of scheiden kan, zo werpt hij ze tezamen in het vuur, en verbrandt ze den een met den ander. Anders, want tot de doornen toe zijn zij benouwd; dat is, zo verward dat zij hunne toevlucht tot de doornen nemen, om zich daar te verbergen. Het is een teken van grote verwardheid en benauwdheid, als iemand daarheen vlucht, waar hij zich voorzeker kwetsen of bezeren zal. Verg. 1 Sam. 13:6.

1Sa 13.6

38) en dronken zijn,

Hebr. en verzopen zijn na hunnen wijn, of zuiperij. Of, en als [van] hunnen wijn dronken zijn; dat is, zij worden door een verkeerden geest gedreven, die hen doet zwijmelen alsof zij dronken waren, dewijl het hun nu lang alles naar hunnen wens en wil gegaan is.

39) zo worden zij volkomen verteerd,

Of, zo zullen zij verteerd [Hebr.] opgegeten worden, als geheel, of volkomenlijk droge stoppenlen.

40) Van u

Of, uit u, o Nineve.

41) is een uitgegaan,

Voor, zal in het kort uitgaan. Zie Hag. 1:9.

Hag 1.9

42) die kwaad denkt tegen den HEERE,

Dat is, die vuur en vlam uitspuwt tegen het volk Gods.

43) een Belialsraadsman.

Versta hier Sanherib en Rabsake, dat God hen niet uit hunne hand zou kunnen verlossen. Zie 2 Kon. 18:35; 2 Kron. 32: en Jes. 36. En van het woord Belial, zie Deut. 13:13.

2Ki 18.35 De 13.13
44) Alzo zegt de HEERE:

Nu wendt de profeet zijne rede tot die in Jeruzalem, welken hij troost met de profetie van de nederlaag en den ondergang der Assyri‰rs.

45) voorspoedig,

Hebr. volkomen, of vrede hebbende; dat is, volkomen in kracht, of voorspoedig, God wil zeggen, of zij wel machtig en menigvuldig zijn, dat zij desniettegenstaande door zijn goddelijke hand zullen nedergeveld en vernield worden.

46) geschoren worden,

De profeet Jesaja gebruikt deze zelfde gelijkenis, Jes. 7:20.

Isa 7.20

47) hij zal doorgaan;

Te weten, Sanherib. Zie 2 Kon. 19:35,36,37.

2Ki 19.35,36,37
48) Maar nu zal Ik

In dit vers spreekt God de Heere nog zijn volk aan, gelijk in Hab. 1:12.

Hab 1.12

49) zijn juk

Te weten, het juk van den koning van Assyri‰; dat is slavernij, of dienstbaarheid. Zie van het Hebr. woord Jer. 27:2.

Jer 27.2

50) van u breken,

Hebr. van op u breken; dat is, Ik zal het u van den hals nemen, en u daarvan verlossen.

51) uw banden

Dat is, de banden, met welke u de koning van Assyri‰ is bindende en in dienstbaarheid houdende.

52) verscheuren.

Alzo dat gij den koning van Assyri‰ niet meer zult onderworpen zijn. Verg. Ps. 2:3, en zie de vervulling 2 Kron. 36:22; Ezra 1:1.

Ps 2.3 2Ch 36.22 Ezr 1.1
53) Doch tegen

Of, doch van u heeft de Heere bevoelen.

54) u heeft de HEERE

O gij Ninevieten, of, o gij koning van Assyri‰.

55) bevolen,

Te weten, aan den koning der Meden en van Babyloni‰, u met uw volk ten enenmale uit te roeien; dit heeft God alzo over u besloten te zullen geschieden.

56) dat er van uw naam niemand meer gezaaid zal worden;

Dat is, gij zult zo ganselijk en geheellijk onderdrukt worden, dat er na dezen niemand meer uwen naam voeren zal; of dat men niet meer van u spreken zal, gelijk men tot nog toe gedaan heeft.

57) de gesneden en gegoten beelden;

Dat is, uwe goden, die gij aldaar pleegt te aanbidden.

58) [daar] een graf maken,

Te weten, in het huis van uw god Nisroch. Zie de voltrekking dezer profetie. 2 Kon. 19:37, en Jes. 37:38.

2Ki 19.37 Isa 37.38

59) als gij zult veracht zijn geworden.

Te weten, badat gij met schande en met schade uit het land Juda zult gevlucht zijn, waarover gij in grote verachtzaamheid zult komen bij alle nati‰n.

60) op de bergen de voeten

Of, op deze bergen; dat is, in het land Juda, hetwelk een bergachtig land is.

61) desgenen,

Of, van een die goede tijding brengt, of, van een Evangelist; versta dit van de blijde tijding aangaande de slachting van het leger der Assyri‰rs, en kort daarna van den dood van hunnen koning. Doch dit past ook op de geestelijke verlossing der Joden door Christus.

62) vrede doet horen;

Dat is, overwinning en welstand.

63) vier uw vierdagen, o Juda!

Alsof Hij zeide: Nu moogt gij, volk van Juda, vrij en frank uw heiligen godsdienst oefenen en uwen God loven en danken, hetwelk u een langen tijd herwaarts van de Assyri‰rs is verhinderd geweest.

64) de Belials-[man]

Zie #Hag. 1:11.

Hag 1.11

65) door u doorgaan;

Dat is, hij zal met zijn verderfelijk heirleger niet meer in, noch door uw land trekken, gelijk Joel 3:17.

Joe 3.17

66) hij is gans uitgeroeid.

Te weten, zijn leger, waaruit 185.000 man, van den engel, en hij van zijne zonen Adramelech en Sarefar verslagen is.

Copyright information for DutKant